h

Cultuur als stoplap gebruiken lost criminaliteit niet op

8 juni 2009

Cultuur als stoplap gebruiken lost criminaliteit niet op

'Marokkaan scoort hoog in misdaad Rotterdam', kopte de Volkskrant naar aanleiding van de afscheidsrede van antropoloog en criminoloog Bovenkerk vorige week. De cijfers liegen er niet om: 27,8 procent van de Rotterdamse jongens komt wel eens in aanraking met de politie, en onder Marokkaanse jongeren is dat percentage flink hoger. Het helpt echter niets om te doen alsof een hele religie of etnische groep geneigd is tot crimineel gedrag. Criminaliteit is nooit goed te praten, maar we moeten onze ogen niet sluiten voor de maatschappelijke oorzaken ervan, betoogt Kevin Levie.


De schokkende cijfers

Wat is er aan de hand? Laten we eerst kijken naar de cijfers. Bovenkerk citeert uit het onderzoek 'Antilliaanse Rotterdammers 2008: een monitor van hun maatschappelijke positie', vorig jaar uitgevoerd in opdracht van de gemeente Rotterdam. Daarin staan cijfers over hoe veel jongens tussen de 18 en 24 jaar tussen 2000 en 2007 politiecontact hebben gehad als verdachte van een delict. In die acht jaar is 54,7 procent van de Marokkaanse jongens van die leeftijd in aanraking geweest met de politie. Bij Antillianen gaat het om 40,0 procent; bij autochtone jongens nog steeds om 18,6 procent. Daarbij gaat het om uiteenlopende delicten: van geweld tot winkeldiefstal.

Het geciteerde rapport beschrijft verder dat minderjarigen die van school verzuimen vier keer zo vaak worden verdacht als jongeren die niet hebben verzuimd. En dat jongeren met een uitkering een twee keer zo grote kans hebben om met de politie in aanraking te komen als jongeren zonder uitkering. De auteurs wijzen er verder op dat een groot deel van de verklaring van het verschil tussen de verschillende groepen gezocht moet worden in de gezinssituatie en persoonlijke factoren als stress, machogedrag en vatbaarheid voor verslaving. Opleidingsniveau en sociaal-economische factoren zijn niet in de analyse meegenomen.

De kranten haalden nog een ander cijfer uit de rede van Bovenkerk: negentig procent van de Marokkanen recidiveert. Het gaat daarbij om een landelijk cijfer van alle Marokkanen die ooit in de gevangenis hebben gezeten. Onder autochtonen gaat zestig procent van de mensen die uit de bak komen uiteindelijk opnieuw de fout in. In Rotterdam lijken die cijfers lager te liggen: van de Marokkaanse jongens die in de Rotterdamse jeugdinrichting de Hartelborgt intensieve begeleiding kregen, ging 31 procent opnieuw de fout in. Het gaat daarbij overigens niet om duizenden mensen: in 2007 zaten er 42 Marokkaanse jongens tussen de 18 en 24 vast in Rotterdam.

Cijfers gaan snel een eigen leven leiden. Bij sommige krantenlezers zou zelfs kunnen blijven hangen dat negentig procent van de Marokkanen crimineel is, en dat is niet zo. Maar de cijfers zijn wel degelijk schokkend: maar liefst 27,8 procent van de Rotterdamse jongens tussen 18 en 24 komt een keer in aanraking met de politie. 18,6 Procent onder autochtone jongens en 54,7 procent onder Marokkaanse jongens. Ook al gaat het daarbij voor een deel 'maar' om het jatten van kauwgom uit de supermarkt of om onterechte verdenkingen: het percentage is veel te hoog.

Het oplossen van een probleem begint bij de verklaring. Voor een deel gaat het om een 'jongens'probleem: meisjes van dezelfde leeftijd komen vier keer zo weinig in aanraking met de politie. Voor een deel zal ook de houding van de politie een rol spelen: het gaat immers om verdachten en niet om veroordeelden, en zelfs de meest integere politie-agent is niet geheel immuun voor het negatieve beeld in de samenleving van mensen met een Mediterraan uiterlijk. Maar dat verklaart nog niet een drie keer zo hoog percentage onder Marokkaanse als onder autochtone jongens.

De culturele bril

“Ik kijk naar de culturele kant van criminaliteit, omdat de andere kant de marxistische interpretatie is waar wij nu al veertig jaar mee worstelen. Die zegt dat de samenleving de oorzaak is voor de problemen. Die visie heeft er slechts toe geleid dat de criminaliteit steeds groter is geworden en zolang we die visie blijven hanteren zullen we nooit en te nimmer tot de oplossing komen.” Dat zei Ronald Sörensen van Leefbaar Rotterdam donderdag in de gemeenteraad. Hij is niet de enige politicus die pleit om een culturele verklaring als enige uitgangspunt van het beleid te nemen. Wat zég je eigenlijk als je stelt dat iemand crimineel is 'omdat het zijn cultuur is'?

Cultuur zit niet in de genen van mensen: het is iets dat wij dagelijks 'maken'. Onder invloed van onze geschiedenis, en de ideeën en gewoonten die wij met anderen delen, ontwikkelen wij een manier om ons in het dagelijks leven te gedragen en naar de wereld te kijken. Als iemand zegt dat tolerantie 'typisch Nederlands' is, heeft hij of zij nog niks verklaard. De volgende vraag is dan (behalve de vraag of het waar is): hoe komt dat? Welke historische omstandigheden hebben geleid tot die houding en wordt die daadwerkelijk door iedereen gedeeld? Hoe is dat in wetten en regels vastgelegd? Hoe komt dat in het dagelijks handelen van mensen tot uiting?

Precies hetzelfde gaat op voor criminaliteit. Het is een stoplap om te zeggen dat iemand crimineel is 'omdat dat zijn cultuur is': je hoeft dan immers niet meer te specificeren wat daar achter zit. Willen we de problemen oplossen, dan moeten we juist wel verder kijken. Cultuur als begrip an sich heeft geen verklarende kracht. Je kunt bijvoorbeeld wél analyseren of er in de opvoeding een houding ten opzichte van de maatschappij wordt overgedragen die leidt tot een grotere kans op crimineel gedrag. Om het antwoord op die vraag te geven in de woorden van Bovenkerk: “In geen enkele cultuur worden mensen opgevoed tot misdadigers.” De ouders van Marokkaanse kinderen hanteren geen welbewuste strategie om hun kinderen maar zoveel mogelijk met de politie in aanraking te laten komen. En in de moskeeën wordt niet gepreekt dat het goed is om te stelen.

Behalve een verband tussen religie of etniciteit en criminaliteit, gaat het in het publieke debat vaak ook over 'straatcultuur': in sommige jongerengroepen wordt criminaliteit de norm en is enige vorm van moraal volkomen afwezig. Zo'n cultuur die op straat wordt gemaakt is de moeite van het bestuderen waard – en dat doen sociologen en antropologen dan ook. In 2007 presenteerde Jan-Dirk de Jong bijvoorbeeld het onderzoek 'Kapot moeilijk', gebaseerd op zeven jaar veldwerk onder Marokkaanse jongens in de Amsterdamse wijk Overtoomseveld.

De conclusie van De Jong: het gedrag van de jongens die hij bestudeert zit hen niet in het bloed, maar vertoont grote overeenkomsten met straatcultuur elders in de wereld. De ouders schieten tekort in de opvoeding; jongeren hebben weinig perspectief en gaan criminaliteit daarom zien als een statusverhogende uitweg; en culturele polarisatie in de samenleving vergroot de afstand tot diezelfde samenleving. De Jong stelt dat jongeren die serieuze delicten begaan daadwerkelijk moeten worden aangepakt en gestraft, misschien soms wel harder dan nu het geval is. Maar tegelijkertijd gaat er volgens hem te weinig aandacht uit naar de jongens die wel rondhangen op straat, maar (nog) geen crimineel gedrag vertonen of alleen kruimeldelicten hebben begaan.

Het taboe van de sociaal-economische factoren

We schreven daarnet al dat ook het rapport waarop de huidige media-commotie is gebaseerd, stelt dat factoren als schoolverzuim, uitkering en gezinssituatie een grote rol spelen bij het ontstaan als crimineel gedrag. In zijn afscheidsrede stelde ook Bovenkerk dat we misdaad niet moeten afdoen als een etnische kwestie. Er zijn volgens hem twee factoren aan te wijzen die maken dat de cijfers het ‘cultureel-specifieke’ te boven gaan. De eerste is een lage sociaal-economische positie; de tweede is de combinatie daarvan met het ontbreken van sociale controle door het gezin en door de omgeving.

Dat de maatschappelijke positie van veel migranten niet bijzonder florissant is, is genoegzaam bekend. Zeventien procent van de Marokkanen is werkeloos, tegenover vier procent van de autochtonen. Allochtone leerlingen komen veel vaker op het VMBO terecht dan autochtonen: als je de 18,6 procent autochtone verdachten corrigeert voor opleidingsniveau zouden de cijfers wel eens een stuk dichter bij elkaar in de buurt kunnen komen: het is nu eenmaal zo dat mensen met een hogere opleiding minder vaak geweldscriminaliteit of diefstallen plegen (al begaan ze weer vaker witteboordencriminaliteit). Uit CBS-cijfers blijkt dat het criminaliteitscijfer onder mensen met betaald werk – autochtonen én allochtonen – de helft is van onder mensen zonder baan. En: in eenoudergezinnen komt – opnieuw: onder autochtonen én allochtonen – twee tot drie keer zoveel criminaliteit voor als onder mensen die in andere samenlevingsverbanden leven.

Achter de schreeuw van Sörensen dat links de afgelopen veertig jaar de schuld van criminaliteit aan de maatschappij heeft gegeven, schuilt veel ongenoegen. Laat één ding duidelijk zijn: criminaliteit is nooit goed te praten, ook niet als je arm bent of je buitengesloten voelt. En: de dagelijkse realiteit op straat in de wijken van Rotterdam is niet altijd vrolijk en dat is lang niet altijd voldoende onderkend door de politiek. Maar iedereen met gezond verstand weet ook dat als je in een slechte buurt woont, niemand op je let en je in contact komt met de verkeerde mensen; als je een slechte positie hebt in de maatschappij en weinig uitzicht hebt op een beter leven; dat een carrière in de criminaliteit dan een stuk verleidelijker wordt.

Die analyse moeten we kunnen maken zonder dat je het verwijt krijgt dat je problemen goedpraat. Dat er vóór ik geboren werd mensen waren die de problemen in de oude wijken onvoldoende onderkenden, wil nog niet zeggen dat ik daarom verplicht ben nu de helft van mijn stads- en leeftijdsgenoten op voorhand als crimineel te beschouwen. Het is opvallend dat uiterst rechtse politici pleiten voor het individueel bekijken van criminaliteit (zonder maatschappelijke oorzaken daarbij te willen betrekken), maar tegelijkertijd wel een neiging tot crimineel gedrag toeschrijven aan een hele etnische of religieuze groep.

Het Rotterdamse veiligheidsbeleid

De afgelopen jaren is in Rotterdam een veiligheidsbeleid uitgevoerd dat zijn weerga in Nederland niet kent. In de notitie 'Rotterdam draait door' heb ik dat vorig jaar uitgebreid beschreven. Week na week stellen politici nieuwe symboolmaatregelen voor, die mensen ervan moeten overtuigen dat hun problemen serieus genomen worden. Overal in de stad wordt preventief gefouilleerd, hangen camera's, zwaaien stadswachten met handboeien en worden mosquito's opgehangen.

Zelden wordt daarbij de vraag gesteld welke maatregelen nu effectief zijn om de onveiligheid in de stad te bestrijden. Van veel maatregelen worden ook mensen die niets verkeerd doen de dupe: jongeren krijgen boetes omdat ze met twee vrienden voor hun eigen deur staan; interventieteams stampen de trappen van Rotterdamse huizen op om te vragen met wie mensen de nacht hebben doorgebracht. In de media en onder deskundigen ontstaat steeds meer discussie over het Rotterdamse veiligheidsbeleid. Onlangs nog stelde zelfs de nieuwe burgemeester dat goedwillende jongeren in Rotterdam te vaak worden weggepest en te weinig de ruimte krijgen.

Het is mijn stelling dat voor zover het Rotterdamse veiligheidsbeleid ooit effectief was, het nu definitief is uitgewerkt. De Rotterdamse veiligheidsindex staat al twee jaar stil en steeds meer wijken gaan er weer op achteruit, ondanks een voortdurende stroom van harde maatregelen en dagelijks verbaal geweld van PvdA en Leefbaar Rotterdam. Uit de afgelopen weekend gepubliceerde AD Misdaadmeter blijkt dat Rotterdam nog altijd de onveiligste stad van Nederland is. Willen we Rotterdam écht veiliger maken, dan vereist dat weer een bredere blik op de problematiek en dat betekent dat we ook moeten kijken naar de maatschappelijke oorzaken van het ontstaan van crimineel gedrag en naar preventieve maatregelen om criminaliteit te voorkomen.

In de Rotterdamse politiek is inmiddels enige discussie over etnische registratie van probleemjongeren. Landelijk is dat verboden, maar in de lokale DOSA-registratie wordt etniciteit wel bijgehouden. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft aangekondigd een onderzoek in te stellen. Of er ergens in een administratie een vinkje staat, is nog niet eens de meest interessante vraag. En het is goed voor te stellen dat een hulpverlener andere begeleiding geeft bij de specifieke problemen van een Antilliaanse jongere, dan bij een Nederlandse jongere. Maar we moeten af van het idee dat etniciteit een cruciale factor is bij het bestrijden van criminaliteit en andere problemen. Van iedereen de etniciteit registreren, draagt daar niet aan bij.

Op naar een échte oplossing

Het is schokkend dat 27,8 procent van de Rotterdamse jongens tussen 18 en 24 een keer in aanraking komt met de politie, en dat dat percentage onder Marokkaanse jongens drie keer zo hoog is dan onder autochtone jongens. We moeten ons afvragen wat de werkelijke oorzaken van problemen zijn, zodat we die ook daadwerkelijk kunnen oplossen. Een voortdurende nadruk op culturele oorzaken van criminaliteit helpt ons daarbij niet verder: het legitimeert slechts een politiek die voortdurend bevolkingsgroepen wegzet, en een veiligheidsbeleid dat zich richt tegen duizenden mensen die niets verkeerd doen.

Criminaliteit is nooit goed te praten en jongeren die de fout in gaan moeten daarvoor gestraft worden. Daarbij moeten we ons wel voortdurend de vraag stellen wat er gaat gebeuren als een jongere weer vrij komt. Ervaringen met intensieve begeleiding de afgelopen jaren in Rotterdam, laten zien dat er daar nog veel te winnen valt.

Willen we de problemen van criminaliteit van autochtone én allochtone jongeren oplossen, dan moeten we om te beginnen armoede en verloedering van buurten bestrijden. Een beter bestaan voor ouders betekent een betere toekomst voor hun kinderen. De huidige politiek – met name ook PvdA'ers van Schrijer tot Vogelaar – is te vaak bezig met beheersing in plaats van het oplossen van problemen aan de onderkant van de samenleving. Mensen worden in Rotterdam niet werkelijk aan werk geholpen, maar komen in een carrousel van reïntegratiebureaus en werken met behoud van uitkering terecht. Problemen in de oude stadswijken worden gereduceerd tot een vermeend overschot aan betaalbare woningen. Het is nu tijd om werkelijk grootschalig te investeren in de buurten en de mensen in die buurten.

Om jongeren zelf meer kansen te geven op een goede en eerlijke toekomst zullen we keihard moeten werken aan goed en kleinschalig onderwijs, waar jongeren een vak kunnen leren. De samenleving moet zorgen voor voldoende stageplekken en nuttige banen, zodat jongeren niet thuis komen te zitten. We voorkomen schooluitval door intensieve één-op-één-begeleiding van jongeren die in de problemen dreigen te raken. Er moeten nu snel laagdrempelige Centra voor Jeugd en Gezin in de wijken komen, waar ouders terecht kunnen met opvoedkundige problemen. In sommige gevallen zul je ook stevig moeten ingrijpen in gezinnen. Voorkomen moet worden dat jongeren überhaupt aan crimineel gedrag beginnen.

Goedwillende jongeren benaderen we niet langer met een 'zero tolerance'-beleid vol samenscholingsverboden en mosquito's. We geven ze de ruimte in de wijken: met goede voorzieningen en plekken om vrienden te ontmoeten. We dagen actieve bewoners, jong en oud, uit iets van de wijk te maken en een zekere mate van sociale controle en binding in de wijk terug te brengen. We investeren in jongerenwerk in de wijken, juist ook om jongeren te behoeden voor verkeerde invloeden. De huidige investeringen in een dergelijke aanpak zijn veel te marginaal, en vaak een schaamlap om ondertussen een zo repressief mogelijk veiligheidsbeleid te voeren.

Het feit dat Rotterdam de laatste jaren niet veiliger wordt maar steeds meer wijken er juist op achteruit gaan, laat zien dat een repressieve aanpak alleen niet werkt. Het is hard nodig dat we weer gaan kijken naar de maatschappelijke oorzaken van criminaliteit en onveiligheid, en die proberen weg te nemen. Op termijn is dat de enige manier om onze stad écht veiliger te krijgen en de criminaliteit van Rotterdamse jongeren omlaag te brengen.

Kevin Levie is student culturele antropologie en organisatiesecretaris van de SP afdeling Rotterdam


U bent hier