h

Leo de Kleijn stelt vragen over toepassing Rotterdamwet

4 juli 2006

Leo de Kleijn stelt vragen over toepassing Rotterdamwet

SP-gemeenteraadslid Leo de Kleijn heeft schriftelijke vragen aan het college gesteld over de toepassing van de Rotterdamwet in Rotterdam. Per 1 juli wordt de nieuwe huisvestingsverordening van kracht, waardoor inkomenseisen gesteld worden aan mensen die in bepaalde wijken een woning zoeken.

Leo de KleijnVoor die wijken geldt 'inkomen uit arbeid' als criterium. De SP-fractie heeft het college gevraagd wat wordt verstaan onder 'inkomen uit arbeid' en hoe dat criterium wordt toegepast, en hoe wordt omgegaan met deeltijdwerkers, mensen met een zelfstandig beroep en seizoensarbeiders.

De Kleijn vraagt verder om een 'generaal pardon' voor de mensen die nog een aanvraag voor een huisvestingsvergunning hebben lopen onder de experimentele 120%-regeling, die tot vorige maand in delen van Rotterdam van kracht was.

De vragen:

Geacht college,

Per 1 juli wordt de nieuwe huisvestingsverordening in het kader van de zogenaamde Rotterdamwet toegepast in de daarvoor aangewezen gebieden. In uw brief van 22 juni 2006 geeft u aan dat voor de uitvoering van deze maatregel de zes grote woningbouwcorporaties (De Nieuwe Unie, WBR, Com.Wonen, PWS, Vestia en Woonbron) in de aangewezen gebieden en de dienst publiekszaken gemandateerd zullen worden voor controle van de bewijsstukken en het afgeven of weigeren van een huisvestingsvergunning.

De criteria waarop de aanvragen worden getoetst zijn omschreven in hoofdstuk 2 van de Huisvestingsverordening Rotterdam.

In uw brief van 22 juni 2006 wordt vermeld dat “bij de parlementaire behandeling van de ontwerp-Rotterdamwet is aangegeven, dat algemene voorwaarde in de wet is, dat de woningzoekende zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien”. In de wet zelf wordt hier niet over gerept, dus ik neem aan dat u daarbij doelt op de memorie van toelichting van 9 mei 2005 waar op bladzijde 15 staat: “De hoogte van het inkomen is daarom niet zozeer bepalend als wel het feit dat woningzoekenden economisch zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Daarnaast betreft het ook woningzoekenden, waarvan het aannemelijk is dat zij binnen afzienbare termijn zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien”.

Als invulling hiervan hanteert u de norm dat voor aanvragers van een huisvestingsvergunning met een inkomen uit arbeid (dienstbetrekking of zelfstandig beroep of bedrijf), de hoogte van dit inkomen “in beginsel gelijk moet zijn aan het voor het desbetreffende huishouden toepasselijke bijstandsniveau”.

Over de precieze toepassing van deze criteria heb ik een aantal vragen die naar mijn idee van belang zijn voor de rechtszekerheid van de aanvragers.

  1. Hoe zal het criterium “inkomen uit arbeid” precies toegepast worden? Komen aanvragers met een klein deeltijdcontract met aanvullende bijstand in aanmerking voor een huisvestingsvergunning? Zo ja, geldt dit voor alle deeltijdwerkers, ongeacht het aantal uren in hun contract en het daarmee verdiende salaris? Is ook een zogenaamd nuluren-contract hiervoor afdoende? Zo nee, welk criterium wilt u stellen (uren, verdiend salaris) voor deeltijdwerkers en mensen met een nuluren-contract?
  2. Hoe gaat u het criterium “inkomen uit arbeid” toepassen voor seizoenarbeiders? Komt een aanvrager die de afgelopen jaren zes maanden werkte op een dergelijke basis en de rest van het jaar in de bijstand zat in aanmerking voor een huisvestingsvergunning?

Steeds meer mensen met een zelfstandig beroep of bedrijf blijken (zie de armoedemonitor 2005 van het SCP) een laag inkomen te hebben, in veel gevallen zelfs – al dan niet tijdelijk - onder het bijstandsniveau.

  1. Zal een huisvestingsvergunning geweigerd worden voor mensen met een zelfstandig beroep of bedrijf waarvan het inkomen lager is dan het geldende bijstandsniveau? Wanneer is het volgens u aannemelijk dat mensen met een zelfstandig beroep of bedrijf dat zij binnen afzienbare termijn zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien?

De genoemde memorie van toelichting stelt dat aanvragers “waarvan het aannemelijk is dat zij binnen afzienbare termijn zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien” moeten kunnen rekenen op een huisvestingsvergunning. In het politieke debat over de Rotterdamwet is gesteld dat dit uitdrukkelijk het geval dient te zijn voor studenten.

  1. Komen mensen in de bijstand die door avondstudie of een ander traject dat hen op afzienbare tijd meer kansen geeft op de arbeidsmarkt in aanmerking voor een huisvestingsvergunning? Zo nee, waarom niet, het is tenslotte doel en aannemelijk dat zij op afzienbare termijn zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien?

De eis van proportionaliteit is verankerd in de Rotterdamwet. Woningzoekenden die geweigerd worden in de aangewezen gebieden moeten voldoende kans hebben op een voor hen bereikbare woning in de regio.

  1. Hoe wilt u toetsen of dit inderdaad het geval blijkt te zijn? Bent u het mij eens dat daarvoor het zorgvuldig monitoren (vinden zij in een ander deel van de stad of de regio een woning) van alle geweigerde woningzoekenden noodzakelijk is?

Er zijn nog enkele tientallen woningzoekenden die in de procedure zitten in het kader van de experimentele 120% maatregel. Voor hen is onduidelijk welke regels voor hen nu gelden.

  1. Bent u bereid voor deze groep mensen een “generaal pardon” (dat wil zeggen het verlenen van een huisvestingsvergunning) in te stellen? Zo nee, waarom niet?

Met vriendelijke groet,
Leo de Kleijn

Lees de volledige schriftelijke vragen...
SP: geen invoering Rotterdamwet (28-06-2006)

U bent hier