Waarom is de neoliberale leer in de economie een luchtfietstheorie?
Waarom is de neoliberale leer in de economie een luchtfietstheorie?
Tjeerd de Boer schreef voor SP Rotterdam een artikel over waarom de neoliberale leer een luchtfietstheorie is. Hij zal later vaker artikelen schrijven voor SP Rotterdam. Wil jij ook een artikel publiceren op onze site? Stuur dan een mail naar rotterdam@sp.nl.
Het begrip neoliberalisme is neem ik aan bij de meesten binnen de SP wel bekend. We hebben het dan vaak over neoliberale politiek zoals in Nederland vooral door de VVD. En over de gevolgen van decennialange neoliberale politiek, zoals de afbraak van de verzorgingsstaat. Ook het ontstaan van neoliberalisme in de politiek is meestal wel bekend, namelijk 1980 toen in Amerika Reagan aan de macht kwam en in Engeland Thatcher, gevolgd door de No No Nonsens politiek van Lubbers. Over dit soort kennis hoef ik dus niets toe te lichten in m’n geplande artikelenreeks over neoliberalisme. Wel over het ontstaan en gevolgen van de neoliberale leer in de economie.
In de periode 1979-1986 studeerde ik economie. De studie begon in de kandidaatsfase met dikke boeken over alle onderwerpen die een algemeen econoom moet weten, van bedrijfseconomie, prijsvorming tot en met armoede- en werkgelegenheidsvraagstukken en economisch beleid. Ook aandacht voor het ontstaan van de economische wetenschap en industriële geschiedenis. Nadruk op ontwikkeling van industriële marktmaatschappijen door het kapitalisme en ruim 150 jaar later (na 1917) communistische planeconomieën.
In de doktoraalfase (op weg naar de Drs titel) koos ik voor de macro economie waarin aan de orde zijn gekomen: klassieke economie (Smith e.a.), neoklassieke economie, Keynes en zijn stromingen, Marxistische economie, crisis- en conjunctuurtheorieën, monetaire theorieën en een hoop toegepaste wiskunde. Wat me opviel toen ik oude ‘readers’ en boeken doorbladerde, dat het begrip neoliberale leer nauwelijks bekend was bij de meeste economen. Als we het hadden over de rechtse politiek in Amerika, Engeland en een toenemend aantal Europese continent landen, dan noemen wij dat ‘laisser faire’ politiek van economische zelfregulering, zoals uitgelegd door de liberale economen zoals Adam Smith (1776), J.S Mill (1850) of Ricardo, een berucht tegenstander voor Marx.
Ik had vooral veel belangstelling voor crisis- en conjunctuurtheorieën omdat het kapitalisme altijd een instabiel economisch systeem opleverde. De grote crisis van de jaren ’30 als inspiratiebron over hoe dat nooit meer laten gebeuren. De verzorgingsstaten na 1945 leken een antwoord in reactie op die crisis, reden om me daarin te specialiseren bij m’n afstuderen. Een eindscriptie over sociale zekerheid en inkomensverdeling, waarin ik dezelfde methoden gebruikte als later Piketty.
Mijn onderzoeksbaan
Ondanks de hoge werkloosheid in de jaren ’80 kon ik na m’n afstuderen, voorjaar 1986, kiezen uit een aantal banen, maar lang hoefde ik niet na te denken over een onderzoeksbaan aan de Erasmus Universiteit bij de faculteit bedrijfskunde met een gratis postdoctorale opleiding bij de Rotterdam School of Management. Als econoom wilde ik wel eens wat meer weten over bedrijven. En dat gebeurde door vakken als organisatiekunde, bedrijfsrecht, operationeel management (over meest optimale inrichting van fabrieken en kantoren), marketing en strategisch management door concerns. Omdat ik vrijstelling kreeg voor wiskunde en statistiek kon ik die tijd gebruiken voor een cursus econometrie om meer te weten te komen over de nieuwste ontwikkelingen bij voorspellingsmodellen die het Centraal Planbureau gebruikt.
Begin 1988 begon ik aan een proefschrift over 5 vormen van kapitalisme. Wat nu bekend staat als het pure neoliberale model noemde ik toen het Angelsaksische model van de USA en Engeland. In Europa hadden we het Scandinavische model met uitgebreide verzorgingsstaten maar ook hoge belastingen, Het Rijnlandse model zoals het Nederlandse Poldermodel, Duitsland en Frankrijk, het mediterrane model waarin veel economische activiteiten in de grijze of zwartwerksector gebeurden. Tenslotte de Japanse vorm van kapitalisme met korte productielijnen in bedrijven en tussen sectoren (just in time management) en een land waar mensen zich letterlijk doodwerkten (karoshi).
Van Proefschrift naar Droefschrift
Maart 1998 was m’n proefschrift klaar en in ‘technische’ zin goedgekeurd door m’n promotor (Prof. A. Buitendam) op probleemstelling, bewijsvoering en cijfermatige onderbouwing. Had veel tijd verloren omdat ik in m’n eerste concept gebruik had gemaakt van een systeembenadering van de economie, die eerder een techniek is dan een theorie. In 1994 had ik besloten om een institutionele benadering te kiezen, concreet een theorie die de economie plaatst binnen het maatschappelijk kader zoals aangeduid bij vormen van kapitalisme of ook gebruikt wordt in de Marxistische economie. Die theorie zou echter geen alternatief worden voor de neoliberale leer, die wel werd aangeduid als Markt-sisme.
M’n conclusies in het proefschrift waren onder meer dat in kwantitatief opzicht het Anglomodel beter presteerde dan Europa en Japan als het ging om groei, werkgelegenheid, investeringen en algehele welvaart voor de meesten, maar veel slechter was in kwalitatief opzicht als het ging om industriële sectoren, lonen, sociale zekerheid, arbeidsomstandigheden en de verhouding tussen rijk en arm. De econoom Lester Thurow stelde toen vast dat vele industriële sectoren, wegen en bruggen in Amerika en Engeland in verregaande staat van ontbinding verkeerden. Mogelijk dreigde het Anglomodel als geheel teloor te gaan aan private rijkdom en collectieve armoede…
Intussen was de economische wetenschap meer doordrenkt van de neoliberale leer dan ik al had gevreesd. En dolenthousiaste aanhanger van die leer in de promotiecommissie eiste dat ik het hoofdstuk over machtsconcentraties van bedrijven op markten opgaf en ik moest positiever oordelen over de Amerikaanse economie, dat Het Beste Model van Kapitalisme immers was geworden. Ik weigerde dat en raakte in een felle discussie over neoliberalisme. M’n tegenstander zei toen dat:
HET NIET BELANGRIJK IS DAT DE NEOLIBERALE LEER BEWEZEN MOET WORDEN DOOR GEGEVENS UIT DE REALITEIT. HET IS VOLDOENDE ALS DE THEORIE INTERN CONSISTENT IS (SAMENHANGEND) EN VOORSPELLINGSVERMOGEN HEEFT!
Ik was verbijsterd maar kon de tegenwoordigheid van geest nog opbrengen door te pareren dat de neoliberale theorie dan niks te maken heeft met economie maar met psychiatrie! Hoezo? Vroeg m’n tegenstander. Nou omdat de psychiatrie de wetenschap is waarin onderzoek wordt gedaan naar waanvoorstellingen, illusies en ernstige storingen in waarnemingsvermogen en realiteitszin. M’n proefschriftvoorstel had echter geen schijn van kans meer…
Wist ik toen veel dat die uitspraak was gedaan door Zijne Heilige Hoogheid van de neoliberale leer, Milton Friedman, in een artikel uit 1953. Mogelijk kan je dat jaar als startpunt nemen voor het ontstaan van de neoliberale leer als een evangelie.
Tot besluit
Deze aanzet leest mogelijk als een persoonlijk verhaal. Maar dat is niet mijn bedoeling want hopelijk heb je al lezend iets gezien wat er in de keuken van de economie gebeurt en wat voor gerechten je kan verwachten. Dat m’n voorgenomen reeks artikelen interesse opwekt in het vak van economie. Maar dan moeten die artikelen wel links zijn. Wees gerust want ik ben automatisch links gebleven in reactie op de neoliberale leer en – politiek. De stelling die Friedman poneerde in 1953 is voor mij uitgangspunt geworden ook voor een boek dat in opzet intussen voltooid is.